Vrijheid van meningsuiting is bij Mill - een beetje oneerbiedig gezegd- een middel om het leuk te houden onder elkaar en je ongenoegen toch kenbaar te maken. Het is een 'feel-good' theorie voor het volk. (herzien juli 2023)

Om het genot te bevorderen dienen scherpe geesten in de samenleving in de gelegenheid te zijn om de gevoelens van de burgers te peilen, volgens Mill. Zij kunnen de samenleving op deze wijze helpen verbeteren door de kritiek op ingeslepen gewoontes, achterhaalde opvattingen, inhoudsloze overtuigingen enzovoort te uiten. Daarmee vertolken de 'scherpe geesten' de onvrede die in de samenleving leeft. Jeremy Bentham - vriend van vader James Mill- wees reeds op het egoïsme in de mens en het mogelijke misbruik van de vrijheid van meningsuiting, maar zoon John Stuart Mill keert zich nadrukkelijk van die gedachte af. De mens is niet slecht, hij zoekt het goede, meer nog: hij heeft sympathie voor zijn medeburger; dat is zijn natuur. ("Opmerkingen over Benthams filosofie" (1833) en "Bentham" (1838)). Mill is hier schatplichtig aan Socrates en Aristoteles in hun zoektocht naar welbevinden en geluk. De laatste stelt 'wat de grote meerderheid van de burgers voor goed houdt, dat kan eigenlijk niet fout zijn'. Socrates en Aristoteles vertrouwen op de morele antenne van de welwillende burger. Mill bouwt daar op voort.

In zijn latere werk (Over Vrijheid (1859)) werkt hij die gedachte verder uit voor de samenleving als geheel. Je moet mensen vrij laten en in feite geen strobreed in de weg leggen, dan komt de harmonie in de samenleving als een soort evenwicht tot stand. Je moet de burger alleen afremmen, wanneer hij anderen schaadt.  Mill lijkt te veronderstellen dat ook goede bedoelingen met elkaar kunnen botsen en tot schadelijke gevolgen kunnen leiden. Om nu te kijken wat goed is voor het merendeel van de samenleving, hoef je in feite niet meer te doen dan de 'koppen' te tellen. Wanneer veel mensen een bepaalde ervaring van het goede hebben, dan moet dat kloppen.  Mills theorie is in zekere zin revolutionair in een cultuur vol religie, rangen, standen, hiërarchische structuren en tradities. Dat betekent - voor Mill - overigens niet dat minderheden de wil van de meerderheid opgelegd krijgen, dat zou immers ook weer leiden tot machtsverhoudingen en beknotting van minderheden. Mill wil vermijden dat er machtsblokken ontstaan. Hij bepleit voortdurende reuring in de samenleving om verbetering te stimuleren: stilstand is achteruitgang zo lijkt Mill te denken.

We maken nu een overstap naar het heden: de doelstellingen van Mill zijn in zekere zin gehaald. Vrijheid van het individu is op grote schaal geregeld en meningen worden verzameld door scherpe politieke geesten en in de nationale parlementen worden de opvattingen uitgewisseld en de wens van de meerderheid gaat met enig politiek compromis in vervulling, zodat ook minderheden aan hun trekken komen. Kortom: het komt nu vanwege de goede aard van de mens en de vrijheid van het individu als vanzelf goed, wanneer mensen maar niet de wil opgelegd krijgen van een ander. De vraag rijst echter met de kennis van nu: zijn de klassieke en de liberale volgelingen van Mill te optimistisch geweest over de maatschappelijke kracht van de goede natuur in de mens? Ik stel die vraag omdat er in de praktijk grote verschillen zijn tussen opvattingen van personen en groepen over wat als goed moet worden beschouwd. Vrijheid van meningsuiting brengt ook niet één mening naar boven, maar tal van tegenstrijdige opvattingen. Hieruit valt af te leiden dat die sympathie van de burger voor zijn medeburgers niet leidt tot eensgezindheid over wat goed is.  Sterker: de verdeeldheid en de onverdraagzaamheid schijnt toe te nemen bij zoveel vrijheid van het individu in de zoektocht naar geluk. Deze verdeeldheid gaat verder dan een botsing van goede bedoelingen, waar Mill voor wil waken.

Mill is naast utilist vooral ook een empirist in de lijn van David Hume. De empirist neemt de persoonlijke ervaring als het uitgangspunt van kennis. Die persoonlijke ervaring is authentiek en kan dus ook verder niet ter discussie staan. Mill gaat daarmee voorbij aan de opvattingen van rationalisten uit zijn tijd - die denkers die de rede als uitgangspunt nemen van de kennis -  maar ook aan de Duitse idealist I. Kant. Kant stelde eerder dat de empirische waarneming als bron van ware kennis niet klopt althans niet helemaal (Kritiek van de zuivere rede (1781)). Kant is van mening dat elke zintuiglijke waarneming weliswaar een empirische waarneming is, maar wel alleen van mij, vanuit mijn beleving. Ik interpreteert de wereld vanuit mijn gezichtspunt. Maar ik moet niet pretenderen dat ik die wereld ken. Ik vorm mij een beeld van de wereld. Dit betekent - vanuit Kant bezien - dat mijn waarneming er maar één is, naast alle andere waarnemingen. Voor een gemeenschappelijk standpunt is het dus van belang na te gaan welke waarnemingen ons binden of juist scheiden. Maar dat is nog niet alles. We zijn - in de ogen van Kant-  nog helemaal niet toe aan een dialoog met elkaar over opvattingen. Kant vraagt namelijk hoe het zit met die eigen waarneming van mij. Kant is niet zo zeker van de goede morele antenne van de meerderheid in de samenleving.  De mens heeft namelijk niet alleen maar een goede wil. Hij heeft ook zinnelijke driften in de vorm van een wil die door platte zinnelijke eigenbelangen en verlangens wordt gedreven. (Dit hoorden we Jeremy Bentham ook zeggen.) Voor een helder standpunt, moet ik me losmaken van de platte eigen belangen en alleen op basis van de rede van gedachten wisselen met anderen. Als mens moet ik dus eerst autonoom worden, voor ik een helder standpunt in kan nemen.  'Autonoom' wil bij Kant zeggen: ik moet in staat zijn om mezelf de grens te stellen: namelijk mezelf verplichten om op basis van de rede (het verstand) naar zaken te kijken. Vrijheid van meningsuiting is dus - bij Kant- eerst een innerlijke/persoonlijk dialoog met mezelf op basis van mijn verstandelijke vermogens. Op deze wijze komen mensen boven hun eigen particuliere driften en verlangens uit. De regel die Kant hanteert voor het goede is daarom: Handel zo dat de stelregel van je handelen tot algemene wet verheven kan worden. Kants denken over autonomie steunt in feite ook op een innerlijke antenne, maar dan die van het geweten dat redelijk en rechtvaardig is: Wat jij jezelf toestaat moet je ook een andere willen en kunnen toestaan of gunnen. Het is immers onredelijk om met twee maten te meten. Is Mills kijk op de mens dan niet te positief?

Mill zou mij wellicht scherp de les lezen. Mill zal aantonen dat het bestrijden van misstanden in een samenleving in feite alleen lukt, door de stem van de burger te mobiliseren. Voor Mill komt nu een droom uit: onze wereld vol sociale media, waar iedereen zich kan laten horen is de ultieme droom van Mill. Mill zal me derhalve dringend verzoeken om naar het volk te luisteren en geen machtspolitiek volgens te bedrijven. Ook de macht van het volk corrumpeert zal hij aangeven, al is het alleen maar dat het minderheden dwingt tot aanpassing van de opvattingen. Daarmee verdwijnen vrijheid en dus reuring en dynamiek met het gevolg dat ook de vooruitgang van de samenleving stokt. Het valt zelfs niet uit te sluiten dat Mill het Europees democratisch bestel, met de macht van 'Brussel' als oorzaak zou aanwijzen van het populisme. Minderheidsstandpunten worden immers ook in een democratisch 'Brussel' maar beperkt gehoord. En je ziet het al gebeuren in het land van Mill stemt men voor het verlaten van de EU: Brexit!. Engeland staat dan ook nog in belangrijke mate op de schouders van Mill: Laat landen hun eigen boontjes doppen en laat zich niemand daarmee bemoeien.